U

==

U Usufructus zn, mnl, (geen meervoud), daterend uit 1573 en afgeleid van het Latijnse usufructus van usu (gebruik) en fructus (genot, vrucht)

1) vruchtgebruik, het recht om het eigendom van een ander te gebruiken en de vruchten daarvan te trekken alsof men zelf de eigenaar is, mits men zorgt dat het object zelf in stand en in goede staat blijft

==

Het wachtershuis zag eruit als een onbewoonbaar verklaarde woning. Met het multiplex voor de ramen en de bladderende verf zou een achteloze voorbijganger denken dat het leegstond. Abigail moest zichzelf voorhouden dat ze hier woonde.

‘Dat was het,’ verklaarde Denny toen hij de laatste spijker erin sloeg. ‘Je bent zo goed voorbereid als je maar kunt zijn.’

‘Ik zal alleen de storm niet zien aankomen.’

‘Dat hoeft niet,’ zei Bert. ‘Je zult hem wel horen.’

‘Dat is het ergste,’ zei Denny. ‘Het klinkt alsof de hele wereld boven je instort.’

‘Dat helpt niet echt, jongens.’

‘Sorry.’

‘We moesten maar gaan,’ zei Bert tegen Denny, die eigenlijk niet weg wilde.

‘Heb je alles wat je nodig hebt?’ vroeg Denny. ‘Is er niets meer wat we voor je kunnen doen? Niets?’

‘Ik geloof wel dat ik klaar ben.’

Toen realiseerde Abigail zich dat ze nog geen van de dingen had die ze nodig had. Ze was uit Merles winkel weggegaan zonder voorraden voor zichzelf mee te nemen. Ze had ook vergeten naar de supermarkt te gaan voor voedsel en water.

‘Eh, misschien toch niet.’

‘Ik kom door het dorp.’

Denny opende het passagiersportier van de pick-up alsof hij haar persoonlijke lakei was. Hij accepteerde geen nee, dus kropen ze gedrieën in de cabine van de pick-up, Abigail in het midden.

‘Waar zal ik je afzetten, Abby?’

‘Bij Merle, alsjeblieft.’

Bert klakte met zijn tong zoals hij in de wasserette had gedaan. ‘Misschien moet je eerst maar langs Weller’s. Ze zullen gauw door de noodzakelijkste artikelen heen zijn. Als die niet al uitverkocht zijn.’

‘Ik zit in The Kettle als je klaar bent,’ zei Denny toen ze uit de auto stapte. ‘Kom me maar roepen, dan breng ik je naar huis. Deur-tot-deurservice.’ Hij grinnikte.

‘Ga jij met hem mee, Bert?’

‘Ik heb verder weinig te doen. De wasserette is gesloten in verband met de orkaan. Waarom?’

‘Nee, nee, ik vroeg het zomaar.’

Bert leek haar belangstelling te waarderen. ‘Oké, tot straks dan.’ Hij knikte haar toe en kuierde weg.

Er raasde een gevaarlijke orkaan op Chapel Isle af, maar voor Denny en Bert was het kennelijk een gewone dag. Of ze berustten in de storm, of ze hielden zich overtuigend groot. Dapperheid veinzen was leuk en aardig voor stoïcijnse eilanders, maar Abigail had al iets buitengewoons overleefd en kon niet doen alsof ze niet bang was.

==

Het merendeel van de schappen in de supermarkt was leeg. Het was niet meer de vraag wat Abigail zou willen hebben, maar wat er nog over was. Ze laadde haar karretje vol met het resterende water, fruit, melk en mueslirepen. Het laatste brood was een zwart roggebrood. Dat vond ze niet erg lekker, maar ze nam het toch mee.

Aan de andere kant van de rij gooide een moeder met twee kleine meisjes pakken vruchtensap in haar karretje. Een van de meisjes vroeg om snoep.

‘We hebben thuis nog snoep.’ De moeder klonk vastberaden. ‘We zijn hier niet om snoep te kopen. Vandaag niet.’

Vandaag niet. Dat was duidelijk.

Abigail pakte rollen toiletpapier toen ze in de volgende rij een bekende stem hoorde.

‘Hemeltje zeg, die orkaan. Wat vreselijk vervelend. Er moet zoveel gebeuren. Franklin heeft er een hekel aan om te evacueren. Zoveel ongemak voor hem. En ik ben niet meer van het eiland af geweest sinds... nou, sinds Jezus nog maar een broekie was.’

Franklin, dacht Abigail. Heette de man van Lottie niet zo?

Ze duwde haar karretje de hoek om en zag haar verhuurster met een andere vrouw staan kletsen.

‘Je bent niet meer van het eiland af geweest sinds Jezus een broekie was?’ zei Abigail. ‘En dat gedoe met het korset van je nicht dan? Heb je al die tijd tegen me gelogen, Lottie?’

De andere vrouw trok zich snel terug, zodat Lottie zichzelf moest zien te redden tegenover de toornige Abigail.

‘Abby, liefje. Wat een verrassing dat ik je hier tegenkom. Jeetje, je ziet er goed uit. Slank als een den. Hoe doe je dat toch? Je moet me je geheim eens vertellen.’

Abigail kon zichzelf wel voor het hoofd slaan omdat ze het niet door had gehad. Lottie kon haar aan een rolstoel gebonden echtgenoot niet zo lang alleen laten. De reis naar het vasteland was een leugen geweest, een tactiek om haar te ontlopen. De opmerking van sheriff Larner, dat Lottie ‘zich drukte’, schoot haar weer te binnen. Abigail voelde zich een dwaas. Iedereen in het dorp had in de gaten gehad waar Lottie mee bezig was, behalve zij.

‘Lottie, hou op. Wees voor de verandering eens eerlijk. Waarom zou je liegen over zoiets... belachelijks?’

De kleine vrouw leek nog kleiner te worden terwijl ze antwoordde.

‘Het spijt me, Abby. Echt waar. Vanaf het moment dat je me vanuit Boston belde, wist ik dat je de vuurtoren wilde zoals jij je die had voorgesteld, waarvan je had gedroomd. En ik wist dat dat niet kon. Ik wilde alleen niet dat je verdrietig zou zijn.’

De waarheid ontnam Lottie al haar uitbundigheid. Ze stond handenwringend Abigails oordeel af te wachten.

Hoewel Lottie haar had belazerd, tegen haar had gelogen en haar had ontlopen, was Abigail dankbaar voor de goede bedoelingen. Abigail wilde zelf ook niet verdrietig zijn.

‘Het is al goed, Lottie.’

Haar gezicht klaarde meteen op. Ze lachte opgelucht haar kakelende lach. ‘Hemeltje, ik dacht dat je me zou gaan slaan. Ik heb gehoord wat er in The Kettle is gebeurd, Abby, en ik wilde je niet tegen me in het harnas jagen. Niet nog meer, bedoel ik,’ paste ze haar verklaring aan.

Abigail nam een woeste houding aan. ‘Beloof je dat?’

‘O, ja. Ja, met mijn hand op mijn hart. Erewoord.’

Toen Lottie zich weg haastte, moest Abigail toegeven dat het debacle in The Kozy Kettle in haar voordeel begon te werken. Het had verborgen voordelen om de ‘Boston-Kneuzer’ te zijn. Ze kon nu haar huisbaas intimideren.

‘Misschien ben je toch een kwaaie,’ zei Abigail tegen zichzelf. Het viel echter niet mee om je sterk te voelen als er een orkaan op komst was.

De rijen aan de kassa’s waren lang en bestonden bijna alleen uit vrouwen. Janine zat aan de ene kassa. De vrouw die Abigail met Janines man had gezien zat aan de andere. Abigail koos voor de minnares in plaats van de echtgenote. De dames in de rij haalden herinneringen aan vorige orkanen op.

‘Ik raakte de ramen aan de voorkant van het huis kwijt in ’96,’ zei er eentje. ‘Tjonge, wat was mijn man woest dat hij ze moest vervangen.’

‘Ik raakte dat jaar ál mijn ramen kwijt, maar ik heb in elk geval splinternieuwe luiken aan die orkaan overgehouden,’ merkte een ander op.

‘Ik moest na de storm van ’92 een nieuw dak laten plaatsen,’ klaagde een vrouw, die haar dochter over het hoofd aaide. ‘Hopelijk hoeft dat nu niet weer.’

De heersende opvatting leek te zijn dat de orkaan, al bracht die ongemak met zich mee, zou komen en gaan. Ze konden er alleen maar het beste van hopen. Abigail had de laatste tijd niet veel hoop gehad. En als ze al iets hoopte, dan ging het meestal om uitsluiting. Ze hoopte dat ze geen nachtmerries zou krijgen, dat ze niet zou gaan huilen, dat haar herinneringen haar niet te veel zouden worden. Abigail wilde dat ze iets van hun hoop op haarzelf kon overhevelen.

Toen ze bij de kassa aankwam, deed de vrouw alsof ze haar niet herkende. Abigail deed hetzelfde. Terwijl ze stond te wachten, liet een oude vrouw met een rollator in de rij voor Janines kassa per ongeluk een zak sinaasappelen vallen, die over de grond rolden. Abigail bukte om de sinaasappelen op te rapen en zat plotseling recht tegenover Janine, die ook bukte.

‘Dank je,’ zei Janine tegen Abigail.

Hoewel er geen irritatie of sarcasme in haar stem doorklonk, was ze niet tot meer bereid. De naderende orkaan liet geen ruimte en tijd voor vijandigheid, of die nou gerechtvaardigd was of niet. Ze waren allebei in gevaar en dat maakte hen tot gelijken.

==

Er hing een briefje voor Abigail op de achterdeur van Merles winkel. Er stond op: Abby, ik moet spullen naar een vriend brengen, zodat hij zijn ramen kan dichttimmeren. Je boodschappen liggen naast de kassa.

‘Merle de gedachtelezer.’

Ze liep door de keuken de winkel binnen en botste bijna tegen een zware man met bretels op.

‘Hallo daar, Abby. Ben je je aan het voorbereiden op de komst van juffrouw Amelia?’

‘Eh, ja,’ zei ze argwanend, maar toen herinnerde ze zich wie hij was – de barkeeper van de Wailin’ Whale en de bingospelleider.

‘De mensen gaan zich misschien wat afvragen.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Jij komt hier aan en ziedaar, er komt gelijk een zware orkaan. Sommigen zouden misschien zeggen dat je Chapel Isle ongeluk brengt.’

De man maakte een grapje, maar toch voelde Abigail zich vaag verantwoordelijk. Had ze haar ongeluk vanuit Boston mee hierheen gebracht? Had ze het niet kunnen achterlaten of ontvluchten?

‘Ach, het is maar een geintje. Je hebt waarschijnlijk ook wel wat geluk meegebracht.’

‘Daar kunnen we pas na de orkaan iets zinnigs over zeggen.’

‘Dat is waar,’ antwoordde hij en hij vervolgde zijn weg.

De barkeeper was niet alleen in de winkel. Er liepen nog twee andere mannen rond, die spullen van de planken pakten. Voordat ze weggingen, schreven ze wat ze hadden meegenomen op een klembord dat Merle naast de kassa had liggen. Abigail verbaasde zich erover, hoeveel vertrouwen hij in de mensen had. Hij verkoos te geloven dat ze niets van hem zouden stelen, dat ze eerlijk zouden zijn. Voor zover Abigail het kon beoordelen was dat inderdaad zo. Net als hoop vroeg ook vertrouwen om een zekere mate van opzettelijke onwetendheid. Daarom had zij er zo’n moeite mee.

Toen ze klaar was met haar inkopen, ging Abigail naar The Kozy Kettle om Denny te zoeken. Het eetcafé was leeg, met uitzondering van een paar mannen, onder wie Denny en Bert, die met sheriff Larner aan de bar zaten. Een radio meldde het laatste nieuws over de orkaan.

‘Hé, Abby.’ Denny wenkte haar opgetogen. ‘Moet je horen. Volgens de laatste berichten wordt orkaan Amelia er eentje van categorie vijf. Dat is echt kolossaal, dus we moeten evacueren.’

‘Ik heb net het definitieve bevel van de rijkspolitie gekregen,’ voegde Larner daaraan toe. ‘Denny, dat wil zeggen dat jij en je vader continu heen en weer zullen moeten varen.’ Hij wendde zich tot Abby. ‘Ik stel voor dat je de vroege boot neemt. De opvangcentra zitten altijd snel vol, en je wilt natuurlijk wel een bed hebben.’

Abigails hoofd begon te bonken van de omvang van wat er gebeurde.

‘Je lijkt wel teleurgesteld,’ zei Bert.

‘Ik ben hier net en nu moet ik alweer weg.’

‘Chapel Isle loopt niet weg, Abby.’

Ze wist dat het waar was, maar het hielp om het iemand te horen zeggen.

‘Ja, de opvangcentra zijn niet geweldig,’ merkte Denny op. ‘Maar je kunt tenminste weer thuiskomen in een huis vol mooie meubels.’

Bert stootte Denny met zijn elleboog in zijn zij.

‘Oeps.’

Gezien de snelheid waarmee geruchten het dorp door gingen, zou Lottie morgenochtend wel op de hoogte zijn van de verplaatste meubels, en die wetenschap maakte Abigail nog onwilliger om te vertrekken.

‘Mijn fout,’ fluisterde Denny haar toe toen Ruth de keuken uit kwam met een papieren zak.

‘Alsjeblieft, Caleb. Een cheeseburger en een hamburger met pickles apart erbij. Hé, Abby. Wat is er? Je kijkt alsof je een sp...’ Ruth hield haar mond.

Iedereen zweeg, behalve de radioverslaggever, die het over windsnelheden van 290 kilometer per uur en golven van zes meter voor de kust van Florida had.

Sheriff Larner gaf Ruth een briefje van tien, pakte zijn eten en vertrok met de woorden: ‘Laat de rest maar zitten.’

‘Hij zal het wel druk hebben met zich voorbereiden op de orkaan,’ zei Abigail terwijl Bert naar de vloer tuurde.

‘Dat zal wel, ja.’

‘Dus ik zie jullie drie morgenvroeg op de veerboot?’ vroeg Abigail.

‘Mij in elk geval wel,’ zei Denny vrolijk.

Bert en Ruth zwegen allebei.

‘Zeiden ze op de radio niet dat de evacuatie verplicht is?’

‘Ik zie het meer als een suggestie.’

‘Zo is dat,’ zei Bert.

Abigail was nog maar kort op Chapel Isle, maar vond de gedachte om weg te gaan verschrikkelijk.

‘Als jullie niet evacueren, waarom moet ik dan wel?’

‘Je hebt dit nog nooit meegemaakt,’ zei Ruth. ‘Het is behoorlijk angstaanjagend.’

‘Als het zo angstaanjagend is, waarom blijf je dan hier?’

Het antwoord was hetzelfde als dat van Merle. Ruth en Bert hadden het grootste deel van hun leven op Chapel Isle gewoond. Als ze doodgingen, dan zou dat hier zijn, waar ze thuishoorden.

‘Denny, je zorgt dat Abby morgenvroeg op de veerboot zit, hoor je me?’ zei Ruth streng.

‘Ja, mevrouw.’

‘Ik zou maar een koffer gaan pakken, liefje.’

Het idee om weer haar koffers te moeten pakken deed Abigail verdriet.

‘Kunnen we gaan, Denny?’

‘Zeker weten.’

‘Vergeet niet dat het vandaag bingoavond is,’ zei Ruth. ‘Een laatste hoera, als je belangstelling hebt. Het geeft je wat anders om aan te denken dan de orkaan.’

Denny dronk de rest van zijn frisdrank op. ‘Bert, ga je ook mee?’

‘Nee, ik loop wel. Tot ziens, Abby,’ zei hij, en hij zwaaide.

Ze zwaaide terug, maar was niet in staat iets te zeggen. Abigail wilde geen afscheid nemen. Niet van hem en niet van Chapel Isle.